Bij haar thuiskomst zag Abigaïl dat Nabal een feestmaal had aangericht, het leek wel een koningsmaal. Hij had zeer veel gedronken en de wijn was hem naar het hoofd gestegen, daarom repte ze die avond met geen woord van het gebeurde. De volgende ochtend, toen Nabal zijn roes had uitgeslapen, vertelde ze hem wat ze had gedaan. Zijn hart bleef stilstaan in zijn borst, en hij zakte roerloos in elkaar. Tien dagen later trof de HEER Nabal zo zwaar dat hij bezweek.
Toen David hoorde dat Nabal dood was, zei hij:
‘Geprezen zij de HEER; Hij heeft het voor mij opgenomen tegen Nabal, die me zo beledigd heeft. Op die manier heeft Hij mij ervan weerhouden iets verkeerds te doen en heeft Hij toch Nabal zijn verdiende loon gegeven.’ Daarop stuurde hij boden naar Abigaïl om haar ten huwelijk te vragen. In Karmel aangekomen zeiden Davids dienaren tegen Abigaïl:
‘David heeft ons gestuurd om u te vragen zijn vrouw te worden.’ Abigaïl knielde neer, boog diep voorover en zei:
‘Ik ben uw dienares. Ik ben bereid de slavin te zijn die de voeten wast van de dienaren van mijn heer.’ Snel maakte ze zich klaar om te vertrekken. Toen reed ze op haar ezel, met vijf slavinnen in haar gevolg, achter de boden van David aan en werd zijn vrouw. Hij had ook Achinoam uit Jizreël tot vrouw genomen; zij beiden waren nu zijn vrouw. Davids vrouw Michal was door haar vader Saul inmiddels uitgehuwelijkt aan Palti, de zoon van Laïs, uit Gallim.